2 april 1928

Van oma aan Toon. 

‘Vader zijn hand is nog zowat hetzelfde. De vingers blijven nog wat te stijf, maar het is te hopen dat ze van den zomer wat zwakker worden.  De volgende week kunt U weer bezoek verwachten als het goed is op Woensdag na Paschen. Ons Tante komt altijd en iemand van ons meisjes komt ook mee en Vader misschien ook. Ik zal dezen keer maar thuis blijven want het is zoo’n moeilijke reis. Onze Jan en Andre  zullen van den zomer wel een keer met de fiets komen. Wij zijn onze jongen weer kwijt. Oome Hent heeft hem Woensdag gehaald en ook de andere behalve de kleine Tonia die kan Hij nog niet gebruiken. Hij was blij dat Hij ze weer kon halen. Hij heeft nu werk en zijn zuster is bij hem. Andre had er anders nog weinig zin in. Er zijn hier veel menschen ziek en vooral kinderen. Er zijn drie kinderen van 7,8 en 11 jaar van de laatste H. Sacramenten voorzien maar is is er geene van gestorven en ook groote menschen zijn erop den oogenblik vier ten volle bediend. Onze Janoom en Hannemoet en Grootmoeder zijn alle nog goed gezond. Grootmoeder gaf Doortje nog niet graag af. Ons Martina heeft haar plechtige Communie gedaan, daar hebt U zeker niet aan gedacht. Zij had den eersten prijs en heeft de opdracht aan Maria mogen doen. Onzen Andre is vandaag voor de eerste dag van school. Nu zal er gewerkt worden, twee grote jongens en twee meisjes. Het is er tegenwoordig niet erg druk met de klompen’.

‘Bid nog eens vurig vooral voor onze grote kinderen opdat ze toch alle braaf opgroeien want de wereld is zoo slecht en dit is toch onze grootste zorg om ze zoo op te voeden dat zij God later tot eere strekken. Bid ook nog eens voor Vader opdat zijn hand weer goed mag worden. En ook nog een beetje voor mij.’