7 april 1935

Moeder schrijft aan Toon, die dan bij de kruisvaarders van St.Jan in Rijswijk bivakkeert. Toon is dan 25 jaar, Jan 23 jaar.

,,Je hebt zeker ook een brief van onzen Jan gehad dat hij naar huis komt. Wat een slag toch. Och Toon ik meen dat er nu geen doorkomen meer aan is. Met mijn verjaardag schreef hij nog net of alles nog goed was. Ja zelfs nog over het Priester worden dat het zijne en onze liefste wensch was om eens zoover te komen en nu Vrijdagavond deze tijding. Ik kan er niet over uit. Ik heb er altijd op geteld, altijd voor gebidt. Nu hoef ik nergens geen moed meer op te hebben. Ook voor Vader en Tante is het verschrikkelijk erg. Bij ons zeggen ze: het is niet zoo erg als met Toon, die was ziek. Ik zeg: dat was wel, maar toen had ik nog altijd moed dat hij weer beter zou worden en weer weg zou gaan. Dit heeft niet mogen zijn, nu is het ook goed. Maar Jan heeft geen roeping meer. Dus is alles afgeloopen. Wij mogen het niet hebben. Het is een zware zware slag maar wij hopen er met Gods hulp weer over te komen.’’

,,Wanneer Jan komen zal, weten we nog niet. Hij moest eerst nog dispensatie van den Paus hebben, schreef hij. We zullen maar zien hoe alles komt.’’

,,Ik hoop dat alles goed zal komen, maar het zijn slagen die door den tijd weer zullen te dragen zijn. Aan Gods wil is niets te veranderen.’’

 

Hartelijk bedankt en gegroet van ons allen maar vooral van je bedroefde Moeder.